Hoe werkt het geheugen?

Je geheugen is meer dan een opslagplek in de hersenen. Het geheugen is ook meer dan een computer. Het geheugen bestaat uit een aantal processen die onderling met elkaar verbonden zijn.

 

Je slaat niet alleen feiten op, maar al je zintuigen leggen herinneringen vast. Hoe iets ruikt, voelt, smaakt, klinkt. Al die indrukken zijn met elkaar verbonden. Vandaar dat er een heleboel herinneringen in je opkomen als je plotseling iets ruikt uit je verleden en je wordt gevoelsmatig ook weer teruggetrokken naar die tijd. We kennen daar allemaal voorbeelden van.

Het geheugen zit niet op één plek in ons brein, maar er zijn verschillende vormen van geheugen met verschillende locaties in ons brein.

 

  1. Zintuiglijke geheugen (sensorisch), elke zintuig heeft aparte opslagplek in de hersenen. Zintuiglijke geheugen is de poortwachter. Het zintuiglijke geheugen werkt als een soort filter en geeft de belangrijke informatie door aan het korte termijn geheugen. Via zintuigen komen prikkels binnen zoals geuren, stemmen, beelden en gevoelens. Het zintuiglijke geheugen slaat deze gegevens ongeveer 3 tot 5 seconden op. Hetgeen je belangrijk vindt zet je door naar het korte termijn geheugen.
  2. Korte termijn geheugen of werkgeheugen:  Er kunnen ongeveer 7 dingen worden opgeslagen in je werkgeheugen en als het “vol” zit dan worden oude dingen weggegooid en ben je bijvoorbeeld een telefoonnummer weer vergeten. Helaas worden er soms ook belangrijke dingen weggegooid.

    Als je iets hebt onthouden in je korte termijn geheugen komt het niet persé in het lange termijn geheugen. Wil je iets onthouden dan zal je daar meer aandacht aan moeten geven. Soms zal je informatie vaker moeten herhalen om het te kunnen onthouden.
  3. Lange termijn geheugen ontvangt informatie vanuit het werkgeheugen en bewaart die zodat ze op een later moment weer kan worden opgehaald.
    Door informatie in het korte termijn geheugen in verband te brengen met informatie dat al in het lange termijn geheugen is opgeslagen, kan het makkelijker opgeslagen worden. Bijvoorbeeld een pincode met je geboortedatum.

    Je kunt je het lange termijn geheugen voorstellen als een groot netwerk van onderling verbonden overeenkomsten.

 

Lange termijn geheugen is onderverdeeld in.

a.      Impliciet geheugen (onbewust) hieronder vallen vaardigheden die jij je herinnert als lezen, zwemmen of fietsen. Maar ook gewoontes en dingen waar jij aan gewend bent doordat je ze vaak gedaan hebt. Een ander voorbeeld zijn reclames, we zijn ze bewust vergeten maar kopen algemeen vaker producten die onlangs gepromoot zijn.

b.     Expliciet geheugen (bewust of episodisch) hierin worden bewuste herinneringen bewaard zoals dingen die je persoonlijk hebt meegemaakt. Maar ook feitjes en algemene kennis worden hier opgeslagen. Hetgeen jij leert wordt dus met name hierin opgeslagen.

 

Een belangrijke functie van het geheugen is de toegang en het terughalen van informatie. Hoe meer koppelingen er zijn en hoe vaker informatie terugkomt, hoe meer wegen er als het ware naar toelopen en hoe makkelijker informatie teruggehaald kan worden.

 

Wanneer je een herinnering niet vaak aanspreekt kan het bijvoorbeeld ook moeilijker worden om deze terug te halen en hierdoor kun je uiteindelijk dingen vergeten.

 

Wanneer je dus vaker bepaalde lesstof herhaalt en dit koppelt aan andere dingen die je al weet, des te makkelijker wordt het om de lesstof weer terug te halen uit jouw geheugen. 

 

Een voorwaarde om iets te kunnen onthouden is het waarnemen van informatie. Je moet de informatie op de één of andere manier zien, doen, horen of voelen. Hiervoor is een zekere aandacht en concentratie nodig. Concentratie is dus een noodzakelijke voorwaarde om iets te onthouden en om iets te leren.

Wil je iets goed leren en onthouden, dan is niet alleen de theorie belangrijk maar ook de beleving hiervan. Het ‘doen’, het praktisch leren of het zien van (bewegende) beelden. Met het leggen van koppelingen, bijvoorbeeld praktijkvoorbeelden, onthoud je de informatie ook beter.

 

Willen we dat de lesstof goed wordt onthouden dan is het voor een docent belangrijk dat er ruimte is voor:

  1. Concentratie en aandacht
  2. Beleven en uitvoeren
  3. Praktijk voorbeelden
  4. Herhalen en herhalen en terugkoppelen..

Lees meer: